Boer Bram ploetert voort in Beemster bokkegrond

Akkerbouwers in de polder zijn bijna op één hand te tellen. Daar staat schaalvergroting tegenover: de akkers van de families Francis beslaan zo’n 330 voetbalvelden. Een gesprek met Bram en Astrid over telen voor het buitenland, over de roep om kleinschaligheid en biologisch en over consumenten die amper willen betalen voor duurzaamheid.
De rooimachine loopt weer eens vast in de klei

De Beemster zou de graanschuur voor Amsterdam worden, dat was het plan in 1612, maar de grond bleek te vet en te nat om goed te kunnen bewerken en dus stapte men destijds over op veeteelt. “En meer dan vierhonderd jaar later zit hier boer Bram die voor akkerbouwer speelt…” Bram Francis zegt het met veel zelfspot want hij begrijpt dat besluit van weleer als geen ander: “De Beemsterklei is heel moeilijk om te bewerken en het is bokkegrond voor piepers. Ik heb het hier ook wel eens vervloekt en gedacht ‘Was ik maar veeboer geworden’.” Waarom blijft hij dan toch voortploeteren in die Beemsterklei? Bram: “Mijn roots liggen hier en ik heb plezier in wat ik doe – en als alles lukt, dan levert diezelfde grond een supergoed product op.” En daarbij: “Als ik mensen van buiten de dijk spreek, dan hoor ik wel van gronden die veel gemakkelijker te bewerken zijn, maar die mensen hebben weer andere problemen. Het gras is altijd groener bij de buren.”

Van werkpaarden naar precizie-landbouw

Dat Bram zijn roots in de Beemster akkerbouw liggen, heeft hij te danken aan zijn vader. Die verhuisde zijn boerenbedrijf in 1938 van Woudmeer naar de Beemster waar hij op 33 hectare grond aardappelen, graan en bieten ging verbouwen. Bram en zijn broer Willem stapten als vanzelfsprekend in de voetsporen van hun vader en samen met hun gezinnen bouwden zij het bedrijf uit tot 230 hectare (circa 330 voetbalvelden). Het huidige “bouwplan”omvat aardappelen (vooral voor de export), suikerbieten, tarwe, uien (voor de export) en knolselderij. Dat zij nog bestaan – het aantal akkerbouwers in Nederland is in de laatste twintig jaar meer dan gehalveerd – is vooral te danken aan schaalvergroting en, aldus Astrid – de partner van Bram, aan het feit dat zij “altijd zijn blijven investeren en innoveren om mee te gaan met tijd en te voldoen aan het toenemend aantal regels. Als je tien stappen achterloopt, dan haal je dat nooit meer in.” Hun laatste stap is de aanschaf van veldspuitkoppen die voldoen aan de hoogst haalbare milieu-eisen en die in de toekomst, met de juiste software, tot op de centimeter nauwkeurig onkruid kunnen herkennen en bestrijden. Uiterst nauwkeurig zaaien, schoffelen en ploegen met behulp van GPS (positiebepaling via satelieten) is al vele jaren gemeengoed, maar het illustreert hoe snel de ontwikkelingen gaan: vader Francis werkte nog met een rupsvoertuig op petroleum en in 1954 deed hij het laatste werkpaard weg. (Zijn zonen oogsten nu ook zonne-energie, maar die innovatie is een ander verhaal.)

De bodemkwaliteit is onze toekomst

Dat de agrarische sector al vele jaren onder zware druk staat om (meer) te verduurzamen zal niemand zijn ontgaan. Astrid: “Onze akkers staan vol met productie. Wat wij doen zou ten koste gaan van de natuur en van de bodemkwaliteit. En dan telen we ook nog eens voor het buitenland…” Maar wat de meeste mensen niet beseffen, aldus Astrid, is dat Nederland “retegoed” is in het veredelen en zuiver houden van zaden en landbouwgewassen en dat die producten de hele wereld overgaan en daar bijdragen aan betere oogsten. Als je dan in Nederland de grootschalige teelt van bijvoorbeeld pootaardappelen of uienzaden hindert met te veel milieuregels, dan breng je daarmee de voedselvoorziening elders in de wereld in gevaar, zo vreest Astrid. Dat grootschalige akkerbouw de grond zou uitputten (denk aan monoculturen, chemische bestrijdingsmiddelen, overbemesting) achten zij ook onterecht of in ieder geval ongenuanceerd. Astrid: “Als je zoals Bram bent opgegroeid met die Beemstergrond dan weet je ook wat die grond nodig heeft om ‘m rijk te houden. Hij is daar altijd mee bezig. De overheid onderschat het gezonde verstand van de boer. Die bodemkwaliteit is onze toekomst! Maar we moeten ook produceren want er moet brood op de plank.”

Centenwerk

En dat brengt het gesprek, in de woorden van Bram, op “de kern van het probleem”. Bram: “Je moet als boer nog steeds heel veel produceren om een boterham te verdienen. Of het nu om vlees, melk of groente gaat, de winstmarge voor de boer is centenwerk.”

Om die reden hebben zij ook (nog) niet van die bloemenstroken langs de slootranden op hun akkers aangelegd. Bloemenstroken zijn goed voor de insectenstand en voor de natuurlijke bestrijding van plaagdieren en het helpt voorkomen dat gewasbestrijdingsmiddelen in het slootwater terecht komen. Astrid: “Wij staan open voor meer biodiversiteit, maar bij ons betekenen die stroken vijf hectare minder productie. Wie gaat dat betalen?”

Alleen biologisch niet haalbaar

Vanuit de maatschappij klinkt een steeds luidere roep om kleinschaligheid, om biologische producten en om korte lijntjes naar de afzetmarkt. Astrid: “Volgens mij is grootschalig produceren op zichzelf goed want de opbrengst per hectare is hoog en onze producten gaan in vrachtwagens naar de fabriek


waar het wordt verwerkt, verpakt en gedistribueerd. Zou het duurzamer zijn als honderd groenteboeren ieder twee kistjes aardappelen bij ons afhalen en die zelf gaan verwerken? We moeten zoeken naar de juiste balans.” Sinds een aantal jaar timmert Astrid hard aan de weg om hun, kleinschalig en duurzaam geteelde tafelaardappel – de Beemster valery – regionaal in de winkels en in de restaurants te krijgen. “Het is héél moelijk om dat voor elkaar te krijgen.” De aardappel draagt het stempel van Planet Proof, een keurmerk dat garant staat voor een hele duurzame productiemethode. Met dit keurmerk willen zij zich onderscheiden van de concurrent, maar het is ook een hele uitdaging want, zo verzucht Astrid, “volgend jaar gelden er wéér strengere eisen.”

Over strengere regels gesproken. Het geheel uitsluiten van chemische gewasbeschermingsmiddelen, naar het voorbeeld van de biologische landbouw, is volgens Astrid “niet slim, want daarmee breng je de voedselvoorziening in gevaar”. Bram: “Wij telen zo duurzaam mogelijk, maar als je in de pootaardappelen een schimmel of motje hebt, dan wil je dat in de kiem smoren en soms moet dat met chemische middelen. Doe je dat niet, dan kan zomaar de hele hele oogst worden verpest.” Voor het verder beperken van het gebruik van dergelijke middelen, denk aan die precizie-sproeikoppen, is nog wel ruimte.

Consument wil niet betalen voor duurzaamheid

De agrarische sector werd na tweede wereldoorlog ingericht op productie-maximalisatie. Bram: “Zo veel mogelijk tegen een minimale prijs. Nooit meer honger!” Astrid: “Als je in de supermarkt ziet wat je allemaal kan kopen aan eten; the sky is the limit! Het is bizar. En nu moet alles anders, nu moet het duurzaam en liefst biologisch. Natuurlijk moeten we inzien dat de aanpak van de vorige generatie niet de juiste was, maar zo’n omslag kost tijd en geld.” En Astrid stelde de vraag al eerder: “Wie gaat dat betalen? Het is toch gek als alleen de voedselproducenten dat moeten betalen?” De kosten voor meer duurzaamheid doorberekenen in de productprijs gaat in ieder geval niet lukken. De Nederlandse consument, blijkt ook uit onderzoek van de Universiteit van Wageningen, wil vrijwel niets betalen voor duurzaamheid. Om die reden én omdat ze vindt dat de hele maatschappij moet bijdragen, gelooft Astrid meer in het heffen van extra belastingen. “We betalen toch ook allemaal voor het gebruik van onze wegen? Of voor schoon water?”